De Westermolen

een rietgedekte, achtkantige stellingmolen

De geschiedenis van de “Westermolen” begint in het jaar 1816. In dat jaar vraagt Gerrit Helmus Snel toestemming aan het provinciebestuur om een koren-en pelmolen te mogen bouwen. In 1818 is het zover en kan Snel de “Westermolen” gaan bouwen. Snel heeft waarschijnlijk geen nieuwe molen laten bouwen. Volgens overlevering koopt hij een in 1814 te Dalfsen-Hessum gebouwde molen , laat deze afbreken en in Dalfsen herbouwen. Een dochter van Gerrit Snel trouwt met Jan Machiel Wentzel, waardoor de molen in deze familie komt en tot 1947 zal blijven.

Koren- en pelmolen

In 1842 wordt hij uitgebreid met een oliewerk. Er is dan een koren-, pel- en oliemolen ontstaan, waar graan tot meel vermalen, gort uit gerst gepeld en olie uit zaad geslagen wordt. Zo omstreeks 1890 blijkt er zelfs een houtzagerij aan de molen verbonden te zijn. Waarschijnlijk verdwijnen zijn alle bijzondere functies in de jaren 1910 tot 1925 en blijft het meest oorspronkelijke en belangrijkste middel van bestaan voor deze molen over: het malen van graan. In 1947 verkoopt de fam. Wentzel de “Westermolen” aan J.B. Makkinga.

De eerste restauraties

De molen wordt in al die jaren meerdere keren hersteld, maar in 1956 vindt de eerste grote restauratie plaats, gevolgd door een restauratie in 1969. Veranderingen in de veevoederfabricage brengen helaas met zich mee, dat de molen steeds minder met zijn tijd meekan en zo komt hij in het begin van de zeventiger jaren buiten bedrijf. En al draaien de wieken nog wel eens, de molen is niet meer nodig voor het bedrijf en de molen dreigt in verval te raken. In 1987 komt er een einde aan de onzekere toekomst van de molen, doordat F.J. Makkinga, zoon van J.B. Makkinga, de molen verkoopt aan de gemeente Dalfsen.

De laatste ontwikkelingen

In 1988 wordt de “Westermolen” volledig gerestaureerd. De exploitatie komt in handen van De Stichting Westermolen, die de molen via vrijwillige molenaars weer in bedrijf stelt, de molen toegankelijk maakt voor het publiek en er wordt meel verkocht. Ook wordt de “Westermolen” gebruikt als opleidingsmolen voor het Gilde van Vrijwillig Molenaars . Na een ingrijpende onderhoudsbeurt in 2011/2012, waarbij ditmaal ook de bijgebouwen betrokken waren, is de molen weer in prima conditie.

De taal der wieken

Van oudsher gebruikten molenaars hun wieken als communicatiemiddel. We kennen waarschijnlijk allemaal wel de verhalen vanuit de tweede wereldoorlog. Sommige verzetsstrijders gebruikten de wieken om elkaar berichten door te seinen, zonder dat de bezetter daar weet van had. Ook draaide men de molen wel op een bepaalde windrichting, om aan te geven dat er van de vijand iets te verwachten viel, uit de aangegeven windrichting. Veel ouder is het verhaal van molenaars uit belegerde steden, die hun molens “voor de Prins” lieten draaien. De tarwe was dan op en de molenaar liet zijn molen draaien, zonder dat er gemalen werd. De Spaanse troepen waren hierdoor in de veronderstelling, dat er genoeg voedsel was binnen de muren en raakten hierdoor ontmoedigd. Dit speelde zich af gedurende de tachtigjarige oorlog (1568-1648). In onze tijd wordt er door vrijwillig molenaars, ook nog volop met de wieken gecommuniceerd. In de tekeningen hieronder wordt voor een aantal wiekstanden aangegeven, wat ze betekenen.

  1. Als de molenaar een kortere periode afwezig is, zet hij de wieken in deze stand.
  2. Als de molenaar een langere periode afwezig zal zijn, zet hij de wieken in deze stand. Bijkomend voordeel is, dat het water makkelijker kan weglopen, waardoor minder roestvorming zal plaatsvinden. Nog een ander voordeel is, dat de kans op blikseminslag wellicht minder is door een geringere hoogte van de punt van de wiek in vergelijking tot nr. 1.
  3. Als er iets te vieren is nemen de wieken deze stand aan. Dit noemen we “komend”.
  4. Bij een droevige gebeurtenis staan de wieken “gaand”.

Oud ambacht

Op de site van de rijksdienst voor cultureel erfgoed, onderdeel van OC&W, is te lezen dat minister Bussemaker in het voorjaar van 2016, het ambacht van molenaar zal voordragen voor een internationale notering op de lijst van Unesco, betreffende immaterieel erfgoed. Dit deed zij op de enige krijtmolen die ons land nog rijk is. D’admiraal te Amsterdam. Deze notering zorgt ervoor, dat het beroep van molenaar een soort internationale status verkrijgt. De ervaring met materieel erfgoed leert, dat het niet direct geld oplevert, maar in ieder geval wel internationale bekendheid. Met het ambacht van molenaar zal de eerste Nederlandse notitie op de Unesco-lijst voor immaterieel erfgoed een feit zijn. Het ambacht van molenaar is een voorbeeld van immaterieel erfgoed, dat nauw verweven is met de Nederlandse cultuur. Om een notering ook daadwerkelijk geregeld te krijgen, zullen alle organisaties rond molens en molenaars aan het werk moeten om een nominatiedossier samen te stellen. Hierin zullen ze worden bijgestaan, door het Centrum voor Volkscultuur en Immaterieel Erfgoed. Organisaties rond molens en molenaars zijn, onder anderen, Het Gilde van Vrijwillige Molenaars (www.vrijwilligemolenaars.nl) en de Vereniging de Hollandsche Molen (www.molens.nl).

Hierboven genoemde organisaties hebben gezorgd voor borging van het ambacht in de samenleving. Zij zorgden er tevens voor dat zo’n 1900 kandidaten met succes hun molenaars getuigschrift haalden. Dit betekent overigens niet, dat nu elke molen een molenaar heeft. Helaas is dat alles behalve het geval. Er is een dusdanig tekort, dat er een molenaarspoule gestart gaat worden. Op deze wijze is het mogelijk om ook molens, die het nu zonder molenaar moeten stellen, eens in de zoveel tijd te laten draaien. Zo ziet u maar; nieuwe molenaars blijven nodig! Hopelijk draagt de nominatie iets bij aan het enthousiasmeren van mensen om molenaar te worden. Zo goed als zeker is dat je immaterieel erfgoed zal zijn, op het moment van ontvangst van het getuigschrift! Mocht de lezer nu enthousiast zijn geworden, loop dan gerust binnen op de Westermolen en vraag het potentieel immaterieel erfgoed naar de mogelijkheden.

Molenstraat 16, 7721 AR Dalfsen